Wassenaar – Vele ouders zullen enerzijds blij zijn dat hun kamers zijn opgeruimd, maar rillen van afschuw dat ‘hun dat hebben gedaan’. Want: hun hebben is fout! En denk nou niet dat ‘hun hebben’ nieuwerwetse taalvervuiling is, deze uitspraak schijnt al in 1911 voor het eerst in Nederland gehoord te zijn, als een verbastering van het platnederlandse ‘hullie en hunnie’.
In 1954 vroeg een lezer van ‘Onze Taal’ de redactie wat te doen met misplaatste gebruik van ‘hun hebben’. De redactie was streng: “Men kan dit niet anders dan minder beschaafde taal noemen. (…) De beste methode ter verbetering voor de middelbare jongelui is een goede leraar Nederlands op school, die de moeite neemt zijn leerlingen telkens en telkens het juiste voor te houden, desnoods met het dreigement, dat men met hun in plaats van zij in sommige kringen waarin men wellicht later zijn brood moet verdienen, niet voor ‘vol’ wordt aangezien. […]” “
Waarom is ‘hun hebben’ eigenlijk fout?
Nou ja, dat zit zo: ‘hun’ is een bezittelijk voornaamwoord. Net als ‘mijn’, ‘zijn’ etc. ‘Hun’ kan dus nooit gevolgd worden door een werkwoord wanneer ‘hun’ gebruikt wordt als bezittelijk voornaamwoord.
Correct is dus: Zij hebben hun kamers opgeruimd.