‘Tot morgen vriendje, ik hou van jou: nooit vergeten.’ Dat zei ik tegen mijn zoontje toen ik op 31 december 2019 de nachtdienst in ging. Werken tijdens de jaarwisseling blijft voor iedere diender bijzonder. Gelukkig is mijn gezin het gewend. Al merk ik dat mijn ouders het nog altijd lastig vinden dat ik dit soort nachten werk. Maar daar zijn ze je ouders voor.
Deze nacht komen veel meldingen binnen waar ook de brandweer bij wordt gevraagd. Vreugdevuren en containers die in de fik staan. Rond elf uur roept de brandweer met spoed de politie op. Ze worden bekogeld met zwaar vuurwerk. Ik kijk mijn collega aan en wij denken beide hetzelfde: plankgas.
Ter plaatse zie ik de brandweer staan. Een grote groep jongeren van een jaar of zestien rent weg als wij met onze bus de straat in rijden. Meerdere politievoertuigen komen aan en schermen de brandweercollega’s af tijdens het blussen. ‘Waarom is dit nodig?’, denk ik soms. Toch geeft het me een trots gevoel wanneer mijn collega’s en ik een stap naar voren zetten waar anderen juist terugstappen…
De brand is geblust. Een van de brandweermannen geeft me een stevige hand. ‘Bedankt collega, wat verschrikkelijk dat jongeren dit doen. Waar gaat dit heen?’ Ik kijk hem alleen maar aan. Zonder woorden begrijpt hij wat ik wil zeggen. De brandweerwagen vertrekt, op naar een volgende melding.
Ook de politie gaat verder. Mijn collega en ik lopen als laatste richting onze politiebus. Plots voel ik dat er achter ons iets gebeurt. Ik draai om en zie een grote groep jongeren onze richting op lopen. Ze roepen allerlei verwensingen naar ons. Mijn collega en ik besluiten er geen aandacht aan te besteden en stappen de bus in.
Dan hoor ik een enorme knal. Vuurwerk? Het lijken wel granaten! Via de buitenspiegels zie ik wat er achter ons gebeurt. Een jongen staat op ongeveer tien meter afstand van onze bus. Met een vuurpijl in zijn hand. Hij wijst onze richting op en steekt de lont aan. De vuurpijl vliegt recht op onze bus af. Een enorme ontploffing schudt onze hele bus heen en weer. Het projectiel is pal naast mijn deur ontploft. Wat als ik nog buiten had gestaan?
Mijn hart klopt keihard, maar ik heb de jongen via mijn buitenspiegel nog steeds in het zicht. Hij en zijn vrienden rennen weg. Mijn collega achter het stuur reageert direct en rijdt de auto in volle vaart achteruit. Via de portofoon roep ik hulp op. De jongen die de vuurpijl afschoot, loopt net voor onze bus uit. ‘Dit houdt ‘ie nooit lang vol’, zeg ik tegen mijn collega. Op dat moment stopt de jongen en doet hij zijn handen omhoog. Ik spring uit de wagen en pak hem vast. ‘Ik heb niks gedaan, ik heb niks gedaan!’ roept hij. ‘Ben je wel goed bij je kop?’, bijt ik hem toe en ik zet hem achterin de bus.
Van ver hoor ik diverse sirenes aanzwellen. Eén politieauto is al bij ons. En opnieuw worden we omsingeld door jongeren. Vanuit meerdere kanten worden we beschoten met zwaar vuurwerk. Hier moeten we niet blijven. We vertrekken, één arrestant rijker. Maar één vraag spookt door mijn hoofd: waarom?
Wij laten onze geliefden achter en zetten ons leven op het spel. Alleen maar omdat een stel mislukkelingen het nodig vindt om hulpverleners te bekogelen met zwaar vuurwerk. Waarom toch?
Ook dit jaar werk ik weer tijdens de jaarwisseling. Door de vele coronamaatregelen gaat dit ook vast en zeker weer een jaarwisseling worden om nooit te vergeten. Laten we proberen om er toch iets moois van te maken met z’n allen. Ik ben trots op al mijn collega’s in de hulpverlening die dit jaar weer dat extra stapje naar voren zetten. Pas goed op elkaar.