Je zou maar na een avondje uit middenin een politieachtervolging terechtkomen én per ongeluk helpen met de aanhouding. Dat overkwam een nietsvermoedende man in het verhaal van agent John.
‘Tijdens een nachtdienst krijgen we een bericht van de meldkamer over een gestolen auto. We moeten op zoek naar een Ford Escort met een bepaald kenteken. De auto is net bij een woninginbraak volgegooid met de buit en de daders zijn ermee vandoor gegaan.
Meteen gaan we op verschillende plekken in de regio met politieauto’s staan, wachtend op de Ford Escort. Maar na ongeveer 45 minuten is ‘ie nog steeds nergens gespot.
We gaan door met de nachtdienst en er gebeurt verder weinig bijzonders. Totdat we een bericht krijgen over twee mannen die bezig zijn met het overladen van spullen van de ene auto naar de andere. Allebei de auto’s zijn Fords Escort.
We stappen snel in de politieauto. We kennen deze wijk perfect en denken te weten welke route de mannen gaan volgen.
Dan horen we dat andere collega’s een Ford Escort zien rijden die op de vlucht lijkt. We horen de rijrichting en wrijven ons in de handen: de auto komt onze kant op. Precies wat we dachten.
We spotten de wagen al gauw, maar nog niet de achtervolgende politieauto met onze collega’s. Die blijkt er nog een flink stuk achter te rijden. Dat geeft ons de kans de achtervolging over te nemen.
Mijn collega geeft gas en ik zorg ervoor dat de meldkamer precies weet waar wij rijden. We doen het zwaailicht van onze auto aan, maar niet de sirene. Zo kunnen wij ons beter focussen op de achtervolging.
Aan hun rijgedrag merken wij dat de mannen van de Ford Escort deze omgeving niet kennen. Dat is ons voordeel, want wij kennen het gebied op ons duimpje. Opeens zie ik dat de bestuurder gaat spookrijden! Levensgevaarlijk. Wij blijven ze volgen op de baan ernaast, wel in de goede rijrichting.
En dan gebeurt het. In mijn spiegel zie ik dat onze collega’s achter ons aankomen. Die hebben van de meldkamer doorgekregen waar wij rijden. We komen bij een kruising met verkeerslichten die op knipperen staan. Ineens komt er van links een auto aangereden, maar het is geen politieauto. De vluchtende Ford
rijdt rechtdoor en wordt door de automobilist van links aangereden. Bam! Hij raakt de Ford Escort vol in de zijkant, waarna de auto stuiterend en rokend tot stilstand komt.
Mijn collega stapt snel uit, ontwijkt de rondvliegende brokstukken en rent naar de gehavende Ford. Maar de bestuurder is al uitgestapt en rent weg. De andere dief gaat er ook vandoor.
Ik ben ook uitgestapt en het lukt me om de bestuurder te tackelen. Daardoor valt hij voorover op de grond. Ik zie dat hij zich snel omdraait van buik naar rug. Dan duik ik bovenop hem om hem aan te houden. Ik hoor iemand roepen; “Pistool, hij heeft een pistool in zijn broek!”
Ik schrik en kijk naar de broeksband van de verdachte en zie in een flits het handvat van een revolver. Ik heb geen tijd meer om mijn wapen te trekken. Ik geef de worstelende verdachte een vuistslag in zijn gezicht. De man grijpt met twee handen naar zijn gezicht. Dat geeft mij en een toegesnelde collega de kans om hem goed vast te houden en in de boeien te slaan. Snel halen we de revolver weg.
Achteraf horen we dat de boeven niet alleen de auto en spullen hadden gestolen bij hun inbraak, maar ook de revolver. Als ik dat had geweten dan hadden mijn collega en ik de arrestatie heel anders gedaan. Het was levensgevaarlijk om er zo op te duiken.
We hebben de twee gasten aangehouden: het resultaat is goed. Maar we hebben wel geluk gehad. Net als de automobilist die de boeven van links aanreed trouwens: zijn auto is totall loss, maar hij kwam er wonder boven wonder zonder kleerscheuren vanaf.’