Er komt een melding binnen van een winkeldiefstal bij een bouwmarkt. Mijn collega en ik stappen de auto in om deze melding even ‘te fixen’.
Al vrij snel zijn we ter plaatse. De winkeldief zit in het kantoortje. Hij wacht rustig op wat er komen gaat. Hij is netjes gekleed en welbespraakt, dat valt mij meteen op. Op de tafel liggen een paar werkhandschoenen en een tube tweecomponentenlijm; de spullen die hij mee wilde nemen. ‘Tsja’, zegt hij, terwijl hij zijn schouders ophaalt.
Ik zeg dat hij is aangehouden en met ons meegaat naar het bureau. De man laat het over zich heen komen. Tijdens de wandeling van het kantoor naar onze dienstauto kijkt de man beschaamd naar de grond, de ogen van nieuwsgierige klanten ontwijkend. Ik snap zijn gevoel van vernedering wel. Maar ja, wie zijn billen brandt…
Tijdens het verhoor spreekt de man zachtjes. Zijn lichaamstaal drukt ongemak en schuld uit. Na een tijdje loopt mijn collega de kamer uit om in het systeem te kijken of meneer wellicht vaker bij ons ‘op bezoek’ is geweest. Hij laat mij, na overleg, alleen achter. Het verloopt allemaal zo rustig dat ik dit wel in mijn eentje kan afhandelen. Ik heb het gevoel dat hij ook echt mee wil werken.
Gaandeweg gaat hij steeds meer achteroverleunen. Na een tijdje slaakt hij een diepe zucht en zegt: ‘Wat ik nu ga zeggen, heb ik nog nooit aan iemand verteld.’ Hij kijkt naar zijn handen en wacht even. Dan kijkt hij me recht in mijn ogen aan.
‘Ik ben een kleptomaan. Ik kan het niet laten. Die handschoenen en die lijm heb ik helemaal niet nodig. Maar ik móet het op zo’n moment meenemen. En het ergste is; ik doe het ook bij mijn ouders, schoonouders en vrienden. Mijn vrouw weet van niets, maar ze voelt wel dat er iets is. Ik heb het niet onder controle.’ Wonder boven wonder is hij nooit eerder op diefstal betrapt.
Ik leef met de man mee en stel voor dat hij dit met zijn huisarts bespreekt, om zich eventueel door te laten verwijzen naar een psycholoog. Daarnaast lijkt het me goed dat hij toch eens voorzichtig zijn vrouw inlicht. Ik ben verbaasd dat hij daar zelf kennelijk nooit aan heeft gedacht. De schaamte is blijkbaar te groot. Met een boete op zak verlaat hij het bureau.
Twee jaar later zit ik op het bureau gebogen over een dossier als de receptie belt. Er is een man aan de lijn die specifiek naar mij vraagt. Zijn naam zegt me op dat moment niets, maar nieuwsgierig neem ik het gesprek over. ‘Ken je me nog?’, hoor ik een mannenstem zeggen. Het duurt even, maar al pratend herinner ik me het voorval met de winkeldiefstal weer.
‘Ik wil je bedanken’, zegt hij. ‘Na ons gesprek twee jaar geleden ben ik naar de huisarts gegaan. Daarna heb ik therapie gevolgd. Ik heb het mijn vrouw verteld en het opgebiecht aan mijn ouders, schoonouders en vrienden. Het voelt zo bevrijdend en ze hebben het me vergeven. Sindsdien heb ik nooit meer iets meegenomen wat niet van mij is. Mijn vrouw en ik zijn naar elkaar toegegroeid en binnenkort word ik vader.’
Ik feliciteer hem met dit mooie bericht en zeg dat ik trots op hem ben. Hoe bijzonder is het, dat iemand na twee jaar de moeite neemt om contact op te nemen met een politieagent? Ik voel me zo dankbaar en superblij.