Nederlandse studenten speelden een belangrijke rol in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog: Ze staakten, pleegden aanslagen, hielpen onderduikers en voerden zelfs liquidaties uit. Ook verzetten zij zich tegen anti Joodse maatregelen. De Duitse bezetter had niet veel op met intellectuelen, laat staan met jonge studenten, die niet mee wilden werken. Om de loyaliteit in te kunnen waarborgen moest iedere student een verklaring ondertekenen, waarin zij verklaarden niets tegen het Duitse gezag te zullen ondernemen.
Vanuit de studentenwereld: Leiden, Delft, Groningen en andere universiteitssteden. kwam tijdens de Tweede Wereldoorlog veel verzet. Het verzet van de Delftse studenten en docenten begon al voor de studentenstaking van november 1940. Net als op de andere universiteiten in Nederland braken op de Technische Hogeschool Delft en aan de Universiteit Leiden stakingen uit als een reactie op het verbod aan Joodse ambtenaren, en dus aan sommige hoogleraren, om les te geven. Deze werden ontslagen. Dat leidde tot een sluiting van de Technische Hogeschool Delft door de Duitsers. Daar ontstonden dan ook de eerste studenten stakingen in Nederland.
Delft
Directe aanleiding van de staking was een geïmproviseerde toespraak van de voorzitter van de studievereniging Practische Studie op zaterdag 30 november 1940. De daaropvolgende maandag en dinsdag staakten 3000 Delftse studenten. De bezetter sloot daarop de Hogeschool. Daarna leek alles rustig, totdat op woensdag 18 december de Duitsers de Sociëteiten en bekende studentenhuizen overvielen. Oude Delft 81 werd ontruimd en veel studenten werden verhoord. De ‘Sicherheitsdienst’ (SD) zocht naar de organisatoren van de staking.
De verhoren leverden niets op, want de staking was niet georganiseerd; hij was spontaan ontstaan. De studenten werden weer vrijgelaten op vier na, die naar de gevangenis van Scheveningen (het Oranjehotel) werden overgebracht. Twee weken later waren ook zij weer op vrije voeten gesteld.
In 1941 werd de Hogeschool heropend. De bezetter verbood Joden lid te zijn van niet-commerciële verenigingen waarop de Nederlandse Studenten Federatie besloot, dat dit onaanvaardbaar was en dat de studentenverenigingen zichzelf dan maar moesten opheffen. De Centrale Commissie voor Studiebelangen in Delft was geen vereniging en ging ervan uit, dat zij de belangen van de Joodse studenten konden blijven behartigen.
Verzetsgroepen
Binnen de studentencorpora bleven de goede banden met het ondergrondse verzetswerk bestaan. In Delft bestonden vanaf eind 1940 een paar spionage- en sabotagegroepen. In de zomer van 1941 werden enkele leden opgepakt. Hun verrader dreef enkele dagen later in een vijver rond. De Duitsers doorzochten daarna veel studentenhuizen en pakten allerlei studenten op, die vervolgens naar de gevangenis van Scheveningen gebracht werden.
De drijfjacht leverde geen concrete zaken op. In het Oranjehotel zaten die winter veel Delftse studenten. Op 4 mei 1943 legde de SD beslag op het kaartsysteem van de ingeschreven studenten en op de lijst van mensen die de loyaliteitsverklaring hadden ondertekend. Het directe gevolg daarvan was dat SS-generaal Rauter besloot, dat allen die de verklaring niet hadden ondertekend zich op 6 mei moesten melden voor Arbeitseinsatz, ook de meisjes. Ruim 800 Delftenaren meldden zich aan, en 3800 studenten in den lande. Zij werden meegenomen naar Ommen. Joden moesten zich voor 22 mei melden, stakers en saboteurs werden met zware straffen bedreigd. Velen doken onder.
De Hogeschool ging in juni weer open en ongeveer 500 studenten die de verklaring ondertekend hadden, kwamen terug en studeerden met ‘verlichte’ examens af. Niet iedereen was blij met deze houding van de Hogeschool.
Vanaf het voorjaar van 1944 doken verschillende professoren onder. Op 9 september 1944 besloten de Delftse hoogleraren geen colleges meer te geven.
Groningen
De universiteit Groningen bleef, anders dan vele andere, de gehele oorlog open. Fanatiek pro-Duitse Rectors Magnifici zwaaiden de scepter over het docentenbestand, gezuiverd van niet-nazistische personen en ideeën kreeg de universiteit een totalitaire, dictatoriale leiding. De bestuurder kreeg alle steun van de ‘Sicherheitsdienst’, die zich hier, anders dan in andere universiteitssteden, volop bemoeide met het hoger onderwijs.
Groningen vreesde al voor de oorlog als kleine en verre universiteit voor opheffing. Vooral de angst dat een eenmaal gesloten universiteit niet snel meer open zou gaan, maakte dat de bestuurders lang meebogen met de steeds dwingender eisen van de bezetter, zelfs als die medewerkers en studenten het leven kostten. Sterker nog, het open houden leek ook ruimte te bieden voor ‘de ideale universiteit’ waarover menigeen in die jaren nadacht.
Groningen werd gezien als een kleine provinciale universiteit met een sterke binding met het volk. De Groot-Germaanse gedachte zou hier, volgens de bezetter, gemakkelijker aansluiting vinden dan bijvoorbeeld aan de meer ‘rode’ universiteit van Amsterdam. De universiteit bleef gedurende de hele oorlog open, ook na het ontslag van Joodse docenten en medewerkers in november 1940. In Groningen werd niet gestaakt en nauwelijks geprotesteerd.
Er was weinig protest tegen de Duitse maatregelen op de Universiteit Groningen zelf. Echter, de meeste studentenverenigingen hieven zichzelf in november 1941 op, uit protest tegen het Duitse verbod voor Joden om nog langer lid te zijn. Studeren kon echter nog gewoon. Totdat de studenten in het voorjaar van 1943 voor het blok werden gezet met het ondertekenen van de loyaliteitsverklaring. Negentig procent van de studenten weigerde, met als gevolg dat ze moesten onderduiken of te werk werden gesteld in Duitsland. Individuele studenten rolden zo in het verzet. Zoals de Wassenaarse Leo Beyerinck en Jozef Kors en Theo Vrijenhoek, die het opnamen tegen de bezetter.
Wassenaarse studentenhelden
Wassenaar kent een hele bekende student die uitgroeide tot één van de grootste verzetshelden in Nederland:
Erik Hazelhoff Roelfzema. Minder bekend is, dat er heel wat jongelui uit Wassenaar, die studeerden, in het verzet zijn gegaan. En zeker zeven studenten, die absoluut mogen worden bestempeld als ‘held’ vonden de dood. Waaronder Leo Beyerinck, Jozef Kors en Theo Vrijenhoek waar ik in dit artikel verder op in ga.
Leonardus (Leo) Beyerinck
Leo is geboren in Kampen op 27 december 1916 en woonde in Wassenaar op de Van Oldenbarneveltweg 11. Hij komt voor op de erelijst van gevallenen. Leo was student aan de TH Delft en lid van het verzet. Op 28 augustus 1944 werd hij gearresteerd en overgebracht naar Amersfoort. Na een maand daar te hebben vertoefd, werd hij op 10 september 1944 overgebracht naar Neuengamme. De behandeling in dit beruchte kamp was, zoals wij in eerdere artikelen al beschreven, abominabel. Leo overleed op 15 januari 1945 aan de gevolgen van enterocolitis (een ernstige ontsteking van het slijmvlies van de dunne en dikke darm). Hij bereikte de leeftijd van 28 jaar.
Jozef Nicolaas Kors
Jozef was ook studerend en lid van het verzet. Ook hij komt voor op de erelijst van gevallenen. Jozef is geboren in St.Nicolaasga op 30 juli 1924 en woonde in Wassenaar aan de Kerkstraat 56. Op 13 juni 1944 wordt hij als 20 jarige, opgepakt en via Scheveningen naar Vught getransporteerd. In september 1944 komt hij aan in Oranienburg/Sachsenhausen
Jozef heeft gevangen gezeten in Sachsenhausen tot de bevrijding door het Russische leger. Hij heeft volgens de documenten de Dodenmars niet meegemaakt en leefde nog na de bevrijding van het kamp. Als datum van zijn overlijden werd echter genoteerd 14 maart 1945 om 17.45 uur. Hij is dan 20 jaar. Jozef had het gymnasium afgesloten, kende zijn talen heel goed en had zich als liefhebber in zijn studietijd ook wat toegelegd op het Russisch. Zijn vader had namelijk in zijn boekenkast veel talenboeken en dat had een grote aantrekkingskracht op Jozef. Hij had enige kennis van het Russisch en wellicht is die kennis van het Russisch hem noodlottig is geworden.
Rondom zijn overlijden is veel onduidelijk. Twee personen zouden hem in mei ’45 nog onafhankelijk van elkaar gesproken hebben in Oranienburg, toen was hij vrij! Maar twee employees van de afdeling Rode Kruis waren eensgezind in hun verklaring, dat het overlijdensbericht van Jozef Kors op waarheid berust.
De in Wassenaar woonachtige moeder van Jozef heeft heel lang op het overlijdensbericht van haar zoon moeten wachten. De familie heeft dan ook lang twijfels gehouden over het waarheidsgehalte van het overlijdensbericht. Hoewel destijds werd beweerd, dat hij in mei 1945 nog zou zijn gesignaleerd, zou er hier van een persoonsverwisseling of vergissing sprake kunnen zijn. Deze gevallen hebben zich helaas meer voorgedaan. De moeder, mevr. Kors-van Rooij, heeft noch van Jozef, noch van de autoriteiten enig bericht ontvangen, waardoor zij met de nodige reserves het overlijdensbericht heeft aangehoord.
Geconcludeerd mag worden, dat Jozef Kors op 14-3-45 in Bergen-Belsen moet zijn overleden. Dit gegeven is gegrond op het onderzoek dat door het Nederlandsche Roode Kruis werd gedaan en een fotokopie van de overlijdensacte welke afkomstig was van het Standesant te Bergen-Belsen.
Theodorus Vrijenhoek
Theo Vrijenhoek werd geboren op 2 juli 1923 in Wassenaar en woonde op het Burchtplein 21. Theo heeft in 1942 eindexamen HBS A gedaan aan de Christelijke HBS aan de Kagerstraat in Leiden. Hij is als student waarschijnlijk actief geweest in het verzet. Op 20 januari 1944 kwam hij aan in het concentratiekamp Dachau (bij München). Een kleine twee weken later, op 2 februari 1944, is hij aldaar overleden. In concentratiekampen droegen politieke gevangenen een rood merkteken op hun kleding. Nederlandse gevangenen met deze rode driehoek waren vooral verzetsmensen. Theo droeg zo’n merkteken. De naam van Theo Vrijenhoek staat vermeld op een plaquette in Visser ’t Hooft Lyceum te Leiden.
Peter Knijnenburg
Eindredactie: Ellen Klaver-Asscheman
Bronnen:
Historisch Archief gemeente Wassenaar
Arold Arolsen Archives
Wikipedia
Oorlogsbronnen.nl