Bijna elke inwoner van Wassenaar kent het verhaal van de Soldaat van Oranje. De populaire speelfilm van regisseur Paul Verhoeven uit 1977 met acteurs Rutger Hauer en Jeroen Krabbé, de langst draaiende musical op het vliegveld Valkenburg. Beiden zijn gebaseerd op het boek van Erik Hazelhoff Roelfzema. Erik kreeg de bijnaam Soldaat van Oranje, symbool voor verzet van de Nederlanders in de oorlogsjaren. Wassenaar speelt een grote rol in die film. De ouders van Erik woonden in Wassenaar en ook de vader van Engelandvaarder Chris Krediet (‘dokki’ Gerrit Krediet) woonde er. Hij was huisarts, zijn praktijk was aan de Zijdeweg 4. Daar gaf hij o.a. onderdak aan verzetsheld Peter Tazelaar, die veelvuldig overnachtte in het tuinhuis. Ook Erik Hazelhoff Roelfzema was er regelmatig te vinden.
‘Was Wassenaar goed of fout of goed fout’ kan dan ook heel gemakkelijk worden omgedraaid tot ‘Wassenaar leverde in de Tweede Wereldoorlog veel helden’. Eén van deze helden was een man die nauwelijks op de voorgrond trad: Kees van Brink.

Cornelis Hendrik van Brink werd geboren op 20 maart 1914 in Schiedam en overleed op 11 december 2004 in Australië. De ouders van Kees woonden tijdens de oorlogsjaren op de hoek van de Rijksstraatweg en de Kerkeboslaan. Hij zou daar in de oorlogsjaren regelmatig vertoeven. Het was een gevaarlijke plek, want de overbuurman was niemand minder dan Hans Rauter, de hoogste baas van de SS in Nederland. Kees kreeg zelfs eenmaal een lift van Rauter toen hij naar Den Haag moest. Een daad van koelbloedigheid.
Sinds 1936 verbleef Kees van Brink in Australië. Toen de oorlog uitbrak reisde hij naar Engeland, waar hij eind juli 1940 aankwam. Na zijn aankomst kreeg hij een opleiding tot geheim agent (MI 6). Hij leerde seinen en coderen. In de nacht van 18 op 19 november 1940 werd hij door de RAF geparachuteerd bij Kippenburg in het Gaasterland (Friesland). Dan ontstaat er een spannende geschiedenis.
Niemand van de daar wonende bevolking heeft in die nacht gemerkt dat er iemand aan een parachute uit een vliegtuig was gesprongen. Kees was in het bezit van niet-al-te-beste radiozend- en ontvangstapparatuur. Daarnaast bezat hij ook nog een pistool waar iedere geheim agent over beschikte. Hij had 16 patronen meegekregen en een klein schepje om zijn parachute te begraven. Kees bleef onopgemerkt en dat was precies de bedoeling. Deze nacht was uitgekozen omdat voor een veilige landing een lichte maan noodzakelijk was.
De bedoeling was geweest dat Kees in Rotterdam werd gedropt, waar hij contact moest zoeken met mensen die een geheime dienst wilden oprichten. En belangrijker nog, om inlichtingen te verzamelen over hoe de Duitsers in bezet Nederland een mogelijke invasie van Engeland voorbereidden. In Engeland dacht men dat de invasie vanuit de Rotterdamse haven zou gaan gebeuren met schepen die daar tot landingsboten waren omgebouwd. Verder moest hij informatie zien te krijgen over vijandelijke troepen, schepen, vliegtuigen, wegen, oorlogsindustrie en kustverdediging. Vanwege de zware luchtafweer bij Rotterdam werd echter gekozen voor Oudemirdum in Friesland. Kees was daar goed bekend en kende de omgeving.
Het tweemotorige R.A.F. Whitleyvliegtuig, waaruit Kees gesprongen was, stond onder leiding van squadronleider Knowles. Hij had als schijnmanoeuvre tegelijk een aanzienlijke hoeveelheid toffees en spotprenten uit de lucht laten vallen. De vervroegde Sinterklaasactie werd door mensen en dieren (paarden lustten ook toffees!) zeer op prijs gesteld. Maar de toffee-strooierij was alleen maar bedoeld om de Duitsers zand in de ogen te strooien: het was een ‘geheime operatie’.
Gaasterland kende Kees aardig goed, omdat hij daar geregeld op vakantie was geweest. Zijn vader had jarenlang met enkele vrienden de gemeentebossen bij Oudemirdum voor de jacht gepacht. Kees maakte met zijn broers en zuster daarbij vaak de jacht mee.
Als geheimagent maakte Kees gebruik van de codenamen: Van Guard, Spin, Rakee en De Groot. Het was voor hem van het grootste belang, dat er twee betrouwbare helpers voor hem klaar stonden. Dat waren jachtopziener Jan Steffens en politieman Harmen de Jong, beiden uit Oudemirdum.
Van politieman De Jong is bekend, dat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog in meerdere gevallen personen, die een dag later zouden worden opgehaald voor de arbeidseinsartz in Duitsland, waarschuwde zodat ze konden onderduiken. Ook is bekend, dat deze politieman op 18 december 1942 werd ontslagen en dat een zoon van hem dienst nam bij de S.S.
Van Brink was de tweede geheimagent van de Nederlandse Centrale Inlichtingendienst in Londen, die naar Nederland gestuurd werd. In deze nacht werd de wachtmeester, postcommandant te Oudemirdum, Harmen de Jong, wakker gemaakt door iemand die op de ruit klopte. Hij ging naar de deur en kwam oog-in-oog te staan met Kees van Brink. Hij liet hem met zijn geheime uitzendapparaat binnen. Kees seinde direct naar Engeland dat hij veilig was aangekomen. Hij kreeg pas na 10 dagen voor het eerst contact met Engeland. Uiteraard moesten de andere huisgenoten nog op de hoogte gesteld worden van Kees zijn aanwezigheid. Het was overigens duidelijk, dat de meegekregen zendapparatuur volstrekt ongeschikt was voor gebruik in de bebouwde kom. Binnen een straal van 100 meter was de draaggolf van het toestel te horen. Vier maanden lang verbleef Kees bij de wachtmeester in huis. Hij werd steeds door de oudste zoon naar een eenzaam plekje gebracht van waaruit hij kon uitzenden. Maar het apparaat gaf steeds meer problemen waardoor er zeer weinig berichten naar Engeland werden verzonden. Na een paar draadloze berichten stopte het apparaat er mee.
Van Brink besloot toen naar zijn ouders in Wassenaar te gaan. Zijn broer Anton had tijdens zijn studiejaren op het ouderlijk huis een twintig meter hoge antenne geplaatst, die gericht stond op Engeland. Hiervan zou Kees mooi gebruik kunnen maken. De radiotelefoonset was zonder problemen per auto van Oudemirdum naar Wassenaar overgebracht. Nu kon Van Brink met behulp van Anton met zijn uitzendingen beginnen. Maar eerst moest hij zo onopvallend mogelijk zijn gegevens verzamelen. Hij bracht ontelbare uren door in de Waalhaven te Rotterdam waar hij veel materiaal verzamelde. Hij verzond de gegevens vanuit zijn ouderlijk huis aan de Kerkeboslaan naar Engeland waarbij hij er voor zorgde nooit langer dan twee minuten in de lucht te blijven.
In totaal heeft hij 46 berichten kunnen doorgegeven en heeft hij er twaalf ontvangen. In de loop van februari1941 zou hij weer worden opgehaald daar waar hij in het begin van 1940 was gedropt, maar de Britten wilden hem niet laten ophalen. Hij is toen op 29 november 1941 via de Zuidelijke route naar Frankrijk gegaan. Op 7 december bereikte hij Marseille. Vandaar, ging hij naar Spanje, Portugal, Curacao, de Verenigde Staten en Canada en vandaaruit opnieuw naar Engeland, waar hij op 18 september 1942 aankwam. In januari 1944 werd hij naar Lissabon gestuurd om aldaar bij het Bureau Inlichtingen te werken. In januari 1945 werd hij waarnemend hoofd Bureau Inlichtingen in Londen.
Politieman De Jong en zijn twee zonen werden in augustus 1942 gearresteerd door de SD van Leeuwarden. Hier werden zij naar toe overgebracht en opgesloten in het Huis van Bewaring. Uit de verhoren bleek al snel dat de SD – ‘tuig’’ aldus de Jong – iets te weten was gekomen over van Brink en de geheime zender. De Duitsers wisten niet voldoende informatie los te krijgen om het tot een veroordeling te laten komen. De Duitsers boden de jongste zoon grote sommen geld in ruil voor een bekentenis, maar hij hield zijn mond. Na een maand in de gevangenis werden zij overgebracht naar het ‘Oranje’ Hotel in Scheveningen. De Duitsers onderzochten het gehele huis van de familie de Jong maar de geheime zender van Van Brink werd niet gevonden. Zelfs het erf om het huis van de familie werd met ijzeren staven omgewoeld. De beide zonen werden na zes weken gevangenis in Scheveningen vrijgelaten. De Jong werd op 18 december 1942 ontslagen na 4 maanden cel. Eén van zijn zonen werd later vrijwillig SS’er. Hij wilde evenals zijn vader politieman worden en dacht dat de SS een vorm van een politieorganisatie was.
Van Brink schreef later, dat hij vernam dat de Jong en één van zijn zoons tijdens de bezetting door de Duitsers waren gearresteerd, omdat ze de begraven uitrustingsstukken (parachute, riemen en laarzen) hadden opgegraven en dat hij een van de riemen (webbing) had gedragen. Dat viel op en hij was door een NSB’er of een andere onbetrouwbare figuur bij de Duitsers aangegeven.
Peter Knijnenburg
Eindredactie Ellen Klaver-Asscheman
Bronnen:
Gaasterland in WO2
Wassenaar in de Tweede Wereldoorlog
Historisch Archief gemeente Wassenaar