Zat ik laatst met Loes op ons vaste bankje bij de Dorpskerk. Thermoskan koffie mee, een paar plakken cake van bakker Kaptein. Zegt Loes ineens: “Kaat, ik hoorde dat de kerkenraad van de Protestantse Gemeente óók bezig is met dat gedoe van één hoofdkerk. Net als die katholieken die al jaren geleden hun biezen pakten en allemaal in de Willibrordus werden geparkeerd.”
Nou, ik keek haar aan. Volgens mij bestaat er ook nog de Goede Herderkerk maar enfin, het zal toch niet waar zijn? Krijgen we in Wassenaar straks net zoiets als bij de melkboer — één loket voor alles? Vroeger had je in elk buurtje je eigen klokkie. Je hoorde ze luiden en je wist: daar moet ik wezen. De Dorpskerk voor de notabelen, de Messiaskerk voor de frisse nieuwkomers, en de Kievitkerk… ja, dat was altijd een beetje de buitenpost.
En nou willen ze dat allemaal samenproppen in één hoofdkerk. Ik zeg je eerlijk: dat voelt een beetje alsof je drie kroegen sluit en er eentje overhoudt, met de hoop dat iedereen dáár nog z’n biertje vindt.

Ze zeggen dat de Dorpskerk hoge ogen gooit. Nou ja, logisch: centraal, historie, toeristen maken er selfies bij. Maar ik hoor ook: de Messiaskerk scoort goed op de cijfertjes. Tja, dat wordt dus een strijd tussen hart en portemonnee. En als ik de kerkenraad een beetje ken, gaat de Heer het moeten opnemen tegen de Excel-sheet.
“Zie je het voor je, Kaat,” schatert Loes, “dat je een psalmboek aantreft met gemorste satésaus? Eerlijk, ik moest er even niet aan denken wat Loes, nog steeds hikkend van het lachen, daarnet zei. Maar het is ook wat, dat verhuurgedoe… cateraars in de Kievitkerk? Een bruiloft in de kerkbanken waar je vroeger met Pasen nog zat te knikkebollen? En dan een por kreeg zodat je weer bij de les was.
En laatst hoorde ik van mijn buurvrouw ook zo’n een verhaal. Zij had een verjaardag in de Kievitkerk meegemaakt — de zaaltjes worden daar tegenwoordig al voor van alles verhuurd. En toen had een van de gasten een schaal bitterballen over een stapel oude psalmboekjes gezet. “Gewoon omdat er geen plek meer was op de tafel,” zei ze. Kun je je voorstellen? Bitterballen op de psalmen! Toen dacht ik: het begint met een verjaardag en voor je het weet staat er straks een frietkar in de kerk. Of zo’n koffie-kar, met ongetwijfeld heerlijke cappuccino. Of nog erger; de bruidegom in kennelijke toestand vol op het orgel…
Weet je wat ik denk? In 2030 zitten we allemaal weer bij elkaar in de Dorpskerk. Want als puntje bij paaltje komt, kiezen de mensen toch liever voor een plek met ziel. En zo hoort het ook. Je kunt geloof niet managen alsof het een vastgoedportefeuille is.
Nou, ik zeg je eerlijk: d’r gaat in Wassenaar straks meer dicht dan de kroegen in coronatijd. Eerst die Jozefkerk, dan de Regenboogkerk in Oegstgeest — en nou dus de keuze tussen de Dorpskerk en de Messiaskerk. De Kievitkerk? Nee joh, dat is volgens de heren “te klein”. Dus die wordt verhuurd aan cateraars. Kan je straks bitterballen bestellen waar je vroeger je psalmen en gezangen zong. “Ik zie het al voor me,” denkt Loes hardop: “in plaats van de collectezak gaat een schaaltje met bitterballen de kerkbanken door.”
Ik hoor het gniffelend aan maar goed, als ze zeggen dat ze er “maanden over gewikt en gewogen” hebben, weet je genoeg. En dan komt het altijd op hetzelfde neer: de Heer zegt misschien Messiaskerk, maar de Excel-sheet fluistert Dorpskerk. Want ja, die staat mooier op ansichtkaarten. En toeristen lopen er vanzelf langs als ze toch al op weg zijn naar de ijssalon.
“Maar, als we het wat minder nostalgisch bekijken, Kaat, hebben ze toch wel een beetje een punt?” zegt Loes terwijl ze de laatste plak cake voor m’n ogen wegkaapt. Natuurlijk, één kerk is goedkoper dan drie. Want geloof alleen houdt de schoorsteen niet meer aan ’t roken. Maar een kerk is geen bedrijfspand. Je kan wel rekenen met vierkante meters, maar waar laat je de ziel, Loes?
Dus let maar op mijn woorden: in 2030 zitten we gewoon weer met z’n allen in de Dorpskerk. En dan zegt iedereen: “Ja, dat wisten we eigenlijk al in 2025.”
Maar hou dit effe onder de pet, Loes. Straks bellen ze ons nog of wij met de collectezakken rondgaan. “Ja, dáág Kaat,” lacht Loes.
Misschien mag ik het niet zeggen maar….maar dit wordt voorlopig mijn laatste stukje
Het gaat niet zo best met me. Ik loop al een tijdje te kwakkelen en de dokters hebben gezegd dat er een operatie moet komen. Daarna moet ik vooral rustig aan doen – en rustig, dat is nou net niet mijn sterkste kant. Maar ja, als je lijf zegt dat het tijd is om gas terug te nemen, dan kun je beter luisteren.
Ik heb de afgelopen tijd genoten van het schrijven. Soms zat ik met rode oortjes achter de tafel, omdat ik wist: “Nou Kaat, dit gaat reacties geven.” En die kwamen er ook, hoor! De een zei: “Eindelijk iemand die het durft te zeggen.” De ander vond dat ik mijn mond moest houden. Dat hoort er allemaal bij. Maar ik zal je eerlijk bekennen: die nare reacties deden me meer dan ik wilde toegeven.
Dus nu is het even mooi geweest. Mijn pen leg ik neer, voorlopig tenminste. Of het voorgoed is, weet ik niet – want je kent me, het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Voor je het weet zit ik weer op mijn vaste bankje met een thermoskan koffie en een gevulde koek van Kaptein, en dan begint het vanzelf te kriebelen.
Tot die tijd hou ik me gedeisd. Ik wil iedereen bedanken die trouw las, meegrinnikte of zelfs een beetje mopperde. Jullie hebben mij gezelschap gehouden in dit avontuur.
Zorg goed voor elkaar, en mocht je mij missen: je weet waar je me kunt vinden. Op de Berkhei, met een koek van Kaptein in de hand.
En als je daar Sam hoort roepen dat hij alles toch beter weet – geloof me, dan is er niks veranderd.
Liefs,
Kaatje