Skip to content
Wassenaarders aan het woord

Sam Babbel – Over een oud dorp, een nieuw plan en een hart dat nog klopt

Avatar foto
Sam Babbel
28 november 20257 minute read
Beeld: redactie Wassenaarders.nl

Luister…Dit mag je eigenlijk niemand vertellen, dus hou ‘m onder je pet, achter de schutting en tussen de hortensia’s.Maar Bikkie en ik zaten laatst weer op dat bankje bij de Van Bronckhorstlaan.Je weet wel: nét in het bos, nét niet in het duin, waar de wind nog steeds ruikt naar zout, zeewier en een tikje historie. Daar waar het Rijksdorp begint te fluisteren als je er met je klompen komt aanlopen.

Er zat niemand die middag. Geen uitgeweken Katwijker met een elektrische fiets van vijfduizend euro. Geen Hagenaar die kwam kijken of zijn grootouders hier misschien nog ergens onder een rododendron lagen. Nee, alleen ik, Bikkie, en een boterham met leverworst. Dus ik kon eens goed kijken. Echt kijken. En toen dacht ik:
Ja verrek… dit is geen gewone buurt. Dit is oud land. Hier loop je zachtjes. Want je loopt niet alleen over zand en wortels. Je loopt over eeuwen. Over rijxgrond, zei men vroeger. Rijksdorp of Rijxdorp, toen men nog schreef met inkt en de tong een beetje blauw van het likken.

Sam Babbel

In de 13de eeuw lagen hier een paar boerderijen, wat koeien, en één hond die altijd tegen de verkeerde mensen blafte. Nou ja… sommige dingen veranderen nooit.
En in de 14de eeuw kwam het onder Wassenaar te vallen. Later bouwde Pieter Post,  ja, dé Pieter Post, niet die van de brievenbus, maar van de deftige herenhuizen in Den Haag, hier een buitenhuis. Zo’n huis met thee in zilver, hoepelrokken en pruiken die meer kostten dan een melkkoe.

Daarna kwamen de erfgenamen. En zoals dat gaat met erfgenamen: Eerst grote woorden, dan lege dakgoten. Toen kwam de oorlog. En met de oorlog kwamen bunkers, prikkeldraad, bevelen. Bewoners moesten weg, het bos werd dunner, en de stilte werd harder. Behalve dan bij de familie van de tweede man van de NSB en hij zelf Cornelis van Geelkerken (leider van de Jeugdstorm en de Landwacht). Zij woonden in Villa Cicerone ( de Wijze Uilen). Na de oorlog zat de Luchtmacht in het bunkercomplex aan de Van Bronckhorstlaan.

Er tegenover het NIAS, een club denkers die meer nadachten over nadenken dan wij over doen. Brillen dikker dan melkflessen van Melkslijterij Van der Kroft. Ik heb er ooit eentje gevraagd waar hij eigenlijk woonde. Hij zei: “Conceptueel in de marge.” Toen heb ik maar net gedaan of ik het snapte. Ook woonden er in Rijksdorp enkele mensen die gevaar liepen te worden vermoord zoals Ayaan Hersi Ali en Geert Wilders. En nou… nou willen ze dus weer wat nieuws.

Ik zit daar dus, knabbelend aan mijn leverworst, komt Peter Sluimer aan. Gids bij de vleermuisbunker vlak bij het strand, ja, die kelder waar de vleermuizen dus slimmer navigeren dan sommige wethouders. Zijn vader reed nog met de melkkar door Rijksdorp vroeger. Hij kent elke wortel en stoeptegel.
“Sam,” zegt-ie. “Weet je nog vroeger?” Hij begint altijd zo.  “weet jij nog toen hier leerling kraamverzorgsters en leerling agenten zaten en oh ja ook nog een jeugdherberg”. Ja, zeker, dat kan ik me nog goed herinneren. Ik weet ook nog wel hoe ze dat noemden: De kat op het spek binden.

 “Ja.ja Sam”, hij struikelde bijna over zijn  eigen woorden, “dat weet ik nog wel maar, weet je wat ze nou willen?” “Nou Peter, steek maar van wal.” “Een zorgcentrum voor honderd bewoners. Op het NIAS-terrein. Met zorg. Met personeel. Met bezoekers. Met verkeer. Veel verkeer.”
Ik zeg: “Wat? HIER? In dit zandbakje met historie?” “Ja Sam. Het past binnen het omgevingsplan, zeggen ze.”
Ik verslikte me bijna in m’n leverworst. Bikkie sprong ervan overeind. En dat doet hij alleen als er echt iets is of als er kaas valt.

En toen viel de naam: Orpea. In Frankrijk groot nieuws. Schandalen. Achterstallige zorg. Bedden waar je niet op wil sterven en soep waar geen ziel in zat. Maar nu hebben ze een nieuwe naam.’Thuismakers’.Ja joh. Net alsof ik m’n klompen ‘Voetgenotarchitecten’ ga noemen.
Hun website zegt:
We maken omgevingen waar mensen trots op kunnen zijn. We maken het mooier.
We doen het samen. Maar wat ze niet zeggen is: We maken het alleen mooi voor wie de portemonnee heeft om binnen te komen.

Kijk en daar zit het hem nou juist waar ik mee zit.
Vroeger had je het verschil tussen fondspatiënten en particulieren. Dat is helemaal weg. In mijn jonge jaren had je het ziekenfonds voor de gewone man: arbeiders (mensen met eelt op de handen), beginnende kantoormensen, loontrekkers etc. Je betaalde haast niks, maar je zat wel met z’n allen in dezelfde wachtkamer. En die wachtkamer… dat was een cultuur op zichzelf, hè. Daar werd meer nieuws uitgewisseld dan in heel de krant.

En dan had je de particulieren.
Die betaalden zélf een zorgverzekering, vaak omdat ze wat méér verdienden, afdelingshoofden en zo. Die kwamen dan binnen bij de dokter en kregen een ander soort knikje, zo’n subtiel knikje waar de dokter bij dacht:
‘Ah, deze woont niet in de Rooie buurt maar in de Kievitslaan.’
Kort gezegd:

  • Ziekenfonds = gewone mensen, massawachtkamer, dokter met jas die nét niet dichtging.
  • Particulier = beetje deftiger, eigen rekening, dokter met tijd ineens.

En laat ik het maar gewoon zeggen: De meeste Wassenaarders passen daar niet tussen. Particuliere zorghuizen bieden een alternatief voor traditionele instellingen maar ze hebben wel specifieke kenmerken die niet voor iedereen geschikt zijn. Bedoeld wordt: hogere kosten en een andere woonvorm. Wij gewone lui zitten eerder bij Duinstede aan de Deylerweg. Of Amarosa Willibrord op de Prof.Molenaarlaan. Of de Berkhei. Met koffie die altijd nét te warm is en stoelen die nooit niet kraken.

De buurtbestuurders, Rob Bloem en Henriëtte Hoogeveen, zijn geen dwarsliggers.
Dat zijn mensen met hart voor de buurt. Die zeggen: “We zijn niet tegen zorg. Maar dit is te groot. Te massaal. Te veel verkeer. Geen stoepen. Geen plek. Deze wijk is niet rekbaar.” En gelijk hebben ze. Want honderd bewoners met zorg betekent honderd zorgvragen. Honderd bezoekers. Honderd auto’s. Honderd keer meer druk op de huisarts, op de wijkverpleging, op het dorpsgevoel.
En vraag jezelf eens af: Wie gaat hier wonen? Weinig van hier hoor. Huur en zorgkosten zijn torenhoog. Dan blijft er niet veel “dorp” over. Alleen de postcode.

En de reacties die je hoort, hè? Die zijn prachtig. Soms lief, soms blind, soms zoetsappig als pudding die niet wil opstijven:
“Dementie is voor iedereen, ook voor de tegenstanders.” Ja, dat klopt. Maar dementie krijgt geen parkeervergunning.
“Wat heerlijk voor de bewoners, zo’n rustige omgeving.” Tot de stranddrukte begint.
Dan hoor je geen vogeltjes, maar claxons.
“We moeten ruimte geven aan zorg.” Ja. Maar niet door het oude hart van een wijk te verstoppen onder beton met een Frans logo erop.

Want een dorp…

Een dorp is geen spreadsheet. Geen rekensom. Geen excelletje met aantallen per vierkante meter. Een dorp leeft. Door adem, door stilte, door ruimte waar de geschiedenis kan fluisteren. En Rijksdorp fluistert nog.

Mijn opa zei altijd:
“Als het wiel van de melkkar buiten het hok steekt, dan moet je niet harder duwen. Dan moet je slimmer denken.” Passen is passen. Niet persen.

Dus ik zeg en dat mag je wél doorvertellen:
Maak het kleiner. Maak het zachter. Maak het passend. Maak het met hart.
Geen zorgflat. Geen zorgfabriek. Geen Franse beleggersfantasie in het duin.
Maar zorg die ademt met de buurt. Die past bij het pad. Bij het zand. Bij het verhaal dat hier al zevenhonderd jaar rondloopt.

Want als je hier bouwt, bouw je niet alleen voor vandaag. Je bouwt op grond die alles heeft gezien. En nog steeds klopt. Heel zacht. Maar hoorbaar voor wie wil luisteren.

En luister…
Dat mag je dan wél tegen iedereen zeggen.

Sam Babbel

Deel dit artikel
Tags
ColumnSam BabbelWassenaar
Gerelateerde artikelen

Geen reacties

Back To Top