Ik krijg een WhatsApp van de sectiecommandant van de Mobiele Eenheid: “Meerdere groepen hebben aangegeven te komen rellen in Eindhoven.” Oei, denk ik. Ik ben benieuwd wat ons te wachten staat.
Ik draai een volgdienst met Glenn, sectiecommandant bij de ME, en zijn chauffeur. We beginnen de dienst met het controleren van mensen. Is iemand met een reden in de stad? Als ze er niets te zoeken hebben, worden ze weggestuurd. Dat gaat een tijdje goed. Maar er komen steeds meer mensen naar het centrum. En niet om te demonstreren.
Op het 18 Septemberplein blijkt dat onder de demonstranten ook mensen zitten die duidelijk niet komen protesteren tegen de avondklok, maar uit zijn op rellen. Deze groep draagt vechthandschoenen, slagwapens en dikke kleding. Het is duidelijk dat ze op zoek zijn naar confrontatie. Glenn geeft het bevel dat iedereen zich moet klaarmaken. ‘Groep 1.10, 1.20, 1.30, helm op. NU!’ De sectie is er klaar voor. Glenn stapt uit en zet zijn groep in om het plein leeg te vegen.
Vanuit de ME-bus zie ik hoe de sfeer in één klap omslaat. Achter ons praten demonstranten en ME nog beschaafd met elkaar, voor ons vliegen de fietsen door de lucht. De relschoppers gaan tekeer als beesten. Het duurt niet lang voordat de eerste stenen onze kant op komen. Elke keer onder een luid gejuich van de menigte.
Onveilig voel ik me niet. Ik zit in een bus die speciaal ontworpen is voor dit soort situaties. Maar ik voel me vooral veilig omdat de aanpak van mijn collega’s professioneel is. Iedereen stáát er, schouder aan schouder. Samen verdedigen we de veiligheid van de stad.
De waterwerper drijft de menigte met een gerichte straal uiteen. De raddraaiers vooraan krijgen de volle laag van het waterkanon en slaan op de vlucht. Als de waterwerper vanwege een technisch mankement terugkeert naar het bureau, komen de relschoppers weer terug.
Traangas is onze volgende zet. De chauffeur naast me zet zijn bril af en doet zijn lenzen in, zodat hij zijn gasmasker op kan zetten. Glenn komt ook terug. Of ik een gasmasker heb? Nee, helaas niet. Met spoed brengen ze me terug naar het bureau. Goed voor mijn eigen veiligheid, maar minder voor mijn gemoedstoestand. Ik wil erbij blijven, dit zijn mijn collega’s.
Op het bureau spreek ik mijn collega’s van de aanhoudingseenheid, de AE. Ze zijn met een zwaar toegetakelde bus even terug getrokken naar de veilige haven van het bureau. De gaten zitten erin, de ramen zijn besmeurd met verf. Ondanks dat je duidelijk kunt zien dat ze een klap hebben gehad, zit de moed er goed in. Even later vertrekken ze weer. Ze doen me denken aan een maatje van me, hij is ook lid van de AE, maar zit nu thuis met corona. Ik app hem: ‘Hoe erg baal je?’ Ik krijg terug: ‘Op een schaal van 1 tot 10? Een 12…’. Zie je wel, ik ben niet de enige die z’n collega’s graag bijstaat als de nood hoog is.
Na de inzet van het traangas mag ik weer even met Glenn mee. We rijden voor het station langs, een stapel in brand staande fietsen omzeilend. Een camerapaal ligt vernield op de grond, een abri is aan diggelen geslagen en voor het station ligt een auto op zijn kop nog na te branden. Een slagveld is het. Zelfs de supermarkt in het station is geplunderd. Hoe halen mensen dit in hun hoofd? Ik kan er met mijn verstand niet bij.
Na afloop kan ik het nog niet loslaten. De dag daarna check ik mijn diensttelefoon regelmatig. Ik app met de collega’s die er ook bij waren. Ik wil weten hoe zij erin staan. Maar welke collega ik ook spreek, ik krijg steeds hetzelfde te horen: ik wil er wéér staan. Voor elkaar, voor de stad, voor een veilig Nederland.