Ik ben net terug van vakantie in Vlaanderen. Op vakantie wil ik rust. Ik moet door het jaar al vaak over ingewikkelde dingen nadenken. Vlaanderen is buitenland, maar ik kan me verstaanbaar maken in het Nederlands, dus ik hoef niet zoveel na te denken.
Maar soms valt dat tegen. Een Vlaming zegt de dingen vaak net even anders.
Mijn zus liep ooit in de jaren tachtig stage in een bedrijf in Gent. Na een zeer uitgebreide bedrijfslunch wrijft ze over haar buik en zegt: “Ik zit vol.” De mensen om haar heen springen op en feliciteren haar. “Wanneer ben je uitgerekend? Is het een jongen of een meisje?” “Ik zit vol” blijkt voor een Vlaming “Ik ben zwanger ” te betekenen. Je moet het maar weten. Ik vraag me af wat de reactie is als je als Nederlandse man zegt: “Ik zit vol”?
Ik geniet op een terrasje van een broodje kroket. (Nee, geen croque monsieur. Dat is een tosti.) Helaas mors ik met de mosterd. Ik vraag aan de kelner “Is er hier een stomerij?” “Amay. Stomerij. Wablief?”. Ik had moeten vragen: “Is er hier een droogkuis?”
In het hotel waar ik verblijf krijgt de kok een compliment van twee Vlaamse gasten. “Uw frieten smaken bangelijk, Guido.” “Oké, geen friet”, denk ik bij mezelf, “dit kan niet goed zijn, als je bang wordt van de friet.” Maar “bangelijk” betekent in Vlaanderen: “Geweldig, fantastisch!” Toen ik daar achter kwam vroeg ik aan Guido om patat bij mijn steak. En kreeg… geen friet. Een patat is voor een Vlaming gewoon een aardappel.
Na afloop wil ik met mijn pinpas betalen. Dat begrijpt Guido ook niet. Betalen met je pinpas? Een Vlaming betaalt gewoon met zijn bankkaart.
Ik rij op de autoweg. De radio waarschuwt voor vallende sterren op de E17. Ik denk: “Het is klaarlichte dag. Die zie je toch geen vallende sterren?” Vallende sterren blijken in Vlaanderen “Flitspalen” te zijn. Misschien ga ik volgend jaar maar gewoon in Frankrijk op vakantie. Die taal is bij mij sinds de middelbare school wat roestig, maar ik hoef toch minder na te denken.
Pastoor Rochus Franken