Op zondag 10 november om 19:15 klinkt Bachs’ cantate “Ach wie flüchtig, ach wie nichtig” in de Wassenaarse dorpskerk, een cantate over de vergankelijkheid van het leven van de mens. Toen ik dit stukje begon te schrijven moest ik denken aan Deka, die vorig jaar op 14 oktober overleed.
Hij begon de dag meestal met een cantate van Bach, die hij afspeelde op zijn geliefde Quad apparatuur. Als ik dan bij hem kwam voor een bakkie koffie (meestal werd die vers gezet..) dan filosofeerden we over hoe Bach het voor elkaar kreeg elke week weer een cantate te schrijven en al die partijen voor de diverse instrumenten uit te schrijven, bij kaarslicht als het duister werd, in de tochtige woning van de cantor-organist van de Thomaskerk in Leipzig. Op de achtergrond het gejammer van het jongste van zijn, in dat jaar nog slechts zeven, kinderen.
Toen in 1720 zijn eerste vrouw Maria Barbara overleed, duurde het nog twee jaar voordat hij met Anna Magdalena trouwde, die hem nog eens 13 (!) kinderen zou schenken. Kortom het is niet zo verwonderlijk dat Bach in die periode na het overlijden van Maria Barbara de vluchtigheid van het leven overdacht en wellicht met zijn vriend de filosoof en librettist Andreas Stübel het idee kreeg voor deze cantate die hij in 1724 schreef en die op 19 november voor het eerst werd uitgevoerd in de Thomaskerk.
En nu, 300 jaar later, wordt deze cantate opnieuw uitgevoerd en mogen wij luisteren naar de schitterende harmonieën die Bach door het hoofd speelden en die hij gelukkig voor ons opschreef, wellicht bij kaarslicht.
Bob Wielenga