Wassenaar – Het was 4 maart 2013. Ik slenterde door de straten van Kampala. Waar mijn schaduw ging, ging ook een andere schaduw. Iedere keer als ik omkeek, zag ik dat ik alleen was. Maar ik voelde dat ik niet alleen was. Daar stond hij opeens voor mijn neus. Een klein ongewassen ventje, voor de duvel niet bang. Ik vroeg hem wat hij hier deed. Ik woon hier, zei hij. Waar, vroeg ik. Hier hield hij vol. Hier op de straat? Hoe kom je hier, dat wist hij niet. Hoe oud ben je, dat wist hij niet. Waar is je familie, dat wist hij ook niet. Een raadsel, een kind van de straat. Heb je geld voor mij, vroeg hij, of iets te eten. Ik keek hem aan en vroeg: “wil je een paar shilling of wil je met mij mee naar school”. Hij keek me in de ogen, pakte mijn hand en zei resoluut “naar school”. Hij heeft mijn hand nooit meer losgelaten. Een prachtig mannetje die iedere dag geluk uitstraalt. Hij doet het erg goed op school en ontwikkelt zich naar een liefdevol mens.