Het werk is gedaan, de jaren zijn voorbijgevlogen. Licht gebogen lijkt de visser te overdenken hoe het is geweest. Dat geeft iets weemoedigs aan dit beeldje. De beeldhouwer vangt dat op door de pet wat olijk scheef op het hoofd te zetten. Ontspannen, de handen op de rug, heeft de oude man aandacht voor iets anders. Door met het licht te spelen over het oppervlak van het beeld geeft de beeldhouwer het ook iets luchtigs mee, versterkt door de glans van het beeld. Die aandacht voor het golvende én het glanzende oppervlak heeft Van Wijk al vroeg geleerd in de werkplaats van zijn vader. Daar heeft hij geleerd het brons zodanig met hamertjes te bewerken, ciseleren, dat er een golvend oppervlak ontstaat waarop het licht vrij spel heeft. De zorgvuldige plooien in zijn jas en de afgezakte broek, met de pijpen op de klompen, versterken het spel van licht en donker. Een impressionistische en een realistische weergave strijden hier om de voorrang. Om dat hele spel letterlijk nog meer glans te geven, heeft de beeldhouwer het oppervlak bewerkt met een waslaagje, gepatineerd, waardoor het beeldje als het ware naar ons toekomt.
Charles van Wijk ( 1875 – 1917) is de zoon van een Haagse brons- en kopergieter. Charles wil al jong beeldhouwer worden. Zijn vader, die Charles’ talent ziet, stimuleert hem daarin. Charles krijgt tekenles, leert metaal bewerken en ciseleren. Al jong is hij veel met klei bezig, waarbij alledaagse onderwerpen hem het meest inspireren. Hij is twaalf jaar als hij wordt aangenomen op de Haagse Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Tegelijkertijd is hij naast zijn studie nog vaak in de werkplaats van zijn vader te vinden. De opleiding is conservatief naar Frans voorbeeld: veel natekenen en nabootsen van klassieke beelden want daarin is de echte schoonheid zichtbaar, dat is op dat moment het gedachtengoed van de opleiding.
Dankzij een aanbevelingsbrief van de Amsterdamse kunstliefhebber en filantroop A.C. Wertheim kan Van Wijk stage gaan lopen bij de toentertijd beroemde gieterij van F. Barbédienne in Parijs. Barbédienne was een specialist die veel voor de markt produceerde, maar ook het werk van de beroemde August Rodin (1840 – 1917) afleverde. Van Wijk heeft ongetwijfeld de beelden van Rodin gezien in Parijs en anders wel op de eerste grote tentoonstelling van Rodin in Amsterdam in 1899. Van Wijk schijnt weinig op te hebben gehad met het werk van Rodin: hij werkt realistischer, Rodin is hem te vrij.
In Brussel, 1896/1897, maakt Van Wijk kennis met verschillende andere collega beeldhouwers waarvan Constantin Meunier (1831 – 1905) grote indruk op hem maakt. Meunier wordt geraakt door het harde lot van de zwoegende arbeider en laat dat zien in zijn werk. Het gedachtengoed van Meunier spreekt Van Wijk aan, zijn uitbeelding is anders: Meunier werkt strak en simpel, Van Wijks beelden zijn impressionistisch, vertalen het mooie in het beeld van de werkende mens. Wat niet wil zeggen dat hij niet geraakt wordt door tobbende, slovende overlevers in de samenleving.
Parijs en Brussel hebben hem gevormd. Na zijn terugkomst naar Den Haag gaat hij daar aan het werk in de werkplaats van zijn vader. Tussen 1897 en 1905 woont hij in Voorburg. Via bevriende schilders belandt hij op de Veluwe in de omgeving van Nunspeet en Elspeet. Met zijn kruiwagen vol klei onder vochtige doeken trekt hij naar buiten om er en plein air te werken. Hij ziet de mensen op de plekken waar hun leven zich afspeelt en de werking van licht in al zijn facetten ter plekke. Het beïnvloedt zijn impressionistische manier van werken, zichtbaar in de lichtwerking op de onregelmatige oppervlakken van zijn beelden. Heeft hij toch iets meegekregen van Rodin?
In de stroom van schilders die tussen 1885 en 1914 naar Katwijk trekken wordt ook Charles van Wijk meegezogen, zij het dat hij de enige beeldhouwer is. Zoals de schilders ter plekke hun ezels neer zetten, zo gaat Van Wijk met zijn klei op pad en boetseert hij ‘de Roeper’, ‘de Ankerhalers’, ’Scheper met hond’. Beelden van vissersmannen en -vrouwen zoals Aaltje en Krijntje zijn volop aanwezig in zijn werk. Naast de weergave van de hardheid van het bestaan toont Van Wijk ook belangstelling voor idyllischer taferelen zoals bij de schilders B.J.Blommers ( 1845 – 1914) en J. Zoetelief Tromp (1872 – 1947). Willy Sluiter en Van Wijk hebben elkaar ook goed gekend. De families trekken veel met elkaar op. Samen zijn Sluiter en Van Wijk regelmatig te vinden in Nunspeet, Elspeet, Volendam, Scheveningen en natuurlijk Katwijk. In de catalogus Charles van Wijk, ‘Beeldhouwer van een vrij en ongebonden volk’ bij de tentoonstelling in 1999 in het Katwijks Museum staat een foto uit 1905 met beide mannen bij Van Wijks beeldje van de ‘Oude Visscher’.
Bijna honderdtwintig jaar na de foto en vijfentwintig jaar na die tentoonstelling in 1999, heeft het Katwijks Museum nu het beeldje in eigen bezit. Het is letterlijk en figuurlijk een stralende aanwinst.
Oude Visscher, 1903
brons, h. 44 x b. 18 x d. 17 cm
In een lichtspel tussen zijn scheve pet en de broek op de klompen staat de oude visser in gedachten verzonken.
Ton Hetebrij